Daar waar de sterre bleef plakken

1994

 

Bezetting: 15 personen + 1 stem (off-screen)

 

Het verhaal gaat niet alleen over Marie en Jef, maar ook over de kleine, de rebelse pastoor, de Heilige geest op een koersvelo, de nonnetjes op hun trotinet, de drie “rare” koningen, het homokoppel op een tandem en het bemoeizieke viswijf. Kortom, een kluchtige parodie op één der oudste vertelsels. Kan vrij aangevuld worden met een koor…

 

“Bekijk de inhoud van deze komedie, kijk dan eens in je kerststal, en je zal zien wie gelijk heeft !…Ik, uiteraard !…Alhoewel…”

Een creatie van KWB Wijchmaal in 1999.

Personages

GOD:                               een grapjas
JEF:                                een dommerik
MARIE:                          een brave
ENGEL :                         een paljas
MAN:                              een knorpot
VROUW:                         een zuurpruim
JEAN-CLAUDE:            een verwijfde
JEAN-MARIE:              een nog verwijfdere
MELCHIOR:                   een veelvraat
BALTHAZAR:                 een corrupte
CASPAR:                        een kwaaie
DON PATILLO:             een dorpspastoor met                                                       kuren
DON CAMILLO :           een onderpastoor met manieren
ZUSTER SURPRISIA: een non met uren
ZUSTER ALIMENTHASIA: een non met manieren
KINDJE:                        een goed menneke

Tafereel 1

Marie en Jef komen op, moeizaam, want Marie is hoogzwanger. Ze ploft zich neer op een bank en zucht.

 

Jef:                           Gaat ’t een beetje Marieke, schatteke?

Marie:                        Ja zulle sis, ik ben content dat ik zit!

Jef:                          Verdomme é, dat ge hier nu in dat rotdorp nergens een plaatske vindt om te overnachten. 

 

Plotseling ziet hij achter zich een gebouw waar ‘hotel’ op staat. Hij stoot Marie aan en wijst breedlachend, ze kijkt en is opgelucht.

 

Marie:                        Oef..gelukkig!

Jef:                           (opgewekt) Hahaa, we zullen wij dat hier is gaan arrangeren zie!

 

Jef belt aan, geen reactie, belt nogmaals, er gaat een raam open en een grimmige man steekt zijn kop naar buiten.

 

Vandevelde:             (nors) Voor wat is’t? Weet gij wel hoe laat het is? É?

Jef:                          Eu… dag meneer. Wij hadden graag een kamerke gehad, meneer…het mag een kleintje zijn…

Vandevelde:             (stroef) Ik zit vol!

Jef:                          Mijn vrouw ook, meneer. Ik bedoel, ze is hoogzwanger en ze kan bijna niet meer op haar benen staan.

Vandevelde:             Dan had ge maar een condoom moeten gebruiken, en ik heb u al gezegd dat ik vol zit, basta!

Jef:                          Maar allee nu, meneer, ge kunt een hoogzwangere vrouw toch niet zomaar in de kou laten staan?

Vandevelde:             Ah nee zeker? Weet ge wat vriend? Als ze niet in verwachting was é, dan mocht ze bij mij slapen, maar nu moet g’r uw plan maar mee trekken!

Marie:                       ( heft zich moeizaam recht) Maar allee nu meneer, mijne kleine kan elk moment geboren worden, ik ben al veertien dagen over tijd.

Vandevelde:             En ik moet gaan werken…met de vroege! En dan wil ik verdomme uitgeslapen zijn. Goeienacht! (klapt het raam dicht)

Marie:                       (zet zich weer op de bak) Wat een onbeschofte boer! (begint te kreunen)

Jef:                           (in paniek) Wat is’t Marieke? Hebt…hebt ge weeën?

Marie:                        Aaahhh…nee…m’n eksteroog steekt…

Jef:                           Oef…ik dacht al dat het zover was!

Marie:                       ’t Gaat toch niet lang meer duren zulle Jefke! ’t Wordt zo stilaan tijd dat we iets gaan vinden, mijnen buik is precies een opgeblazen zeppelin.

Jef:                           Ja ik weet het wel zoeteke, we moeten ergens binnenraken!

 

Er gaat een ander raam open, in het huis naast het hotel, een bitsig vrouwmens, Julia, steekt haar kop naar buiten.

 

Julia:                         Hela, kan dat daar verdomme een beetje stiller!

Jef:                          Sorry, madammeke, maar we zijn op zoek naar een plaatske om te overnachten, ziet ge… Gij…gij hebt toevallig ook geen beddeke leeg staan, per abuis?

Julia:                        (bitsig) Neen, ik heb geen ‘beddeke’ leegstaan en zeker voor geen Marokkanen!

Jef:                          Excuseer é madam, maar ik ben geen Marokkaan, ik ben de Jef uit Israël en dat hier is ons Marie, ook uit Israël.

Marie:                        Aangenaam!

Julia:                        Niks aangenaam, dat is allemaal hetzelfde, Makakken zijn Makakken, ga naar Brussel of naar Antwerpen, daar zit het vol van uw soort!

Marie:                       Maar allee nu madam, ’t is toch niet omdat wij een andere kleur hebben dat wij slecht zijn? Als ge ons een kamerke geeft, zullen we’r goed voor betalen!

Jef:                           Ja, ge krijgt al mijn maaltijdcheque!

Julia:                        Ge moogt uwen brol houden! ’t Zullen toch gepikte zijn. En ga nu met uw zatte botten elders lawaai maken. Zwarte schooiers!

Marie:                       Maar allee nu madam, alstublieft, ge ziet toch dat ik zwanger ben. Als ik subiet moet gaan bevallen, ik kan dat toch niet op straat doen?

Julia:                         Huh…ga dan naar d’n OCMW!

Jef:                           Maar het is zondag madam, dat is toe…

Julia:                        Dan wacht ge maar tot morgen, dan is’t open. Saluut! (ze klapt het raam dicht)

Marie:                        (kreunend) Ooohhh…

Jef:                           Wat is er? Uw…uw eksteroog?

Marie:                        Aaah…nee…

Jef:                           W…weeën?

Marie:                        Nee…honger!

Jef:                          Wacht…geen paniek…(rommelt in rugzak)…ahaaa, hier zie! Nog een potteke yoghurt en een lepelke!

Marie:                        Oh Jefke, ge zijt ne schat!

Jef:                          Ja, dat weet ik! En als onze kleine geboren is é, dan zult ge is zien wat voor een flinke papa ik ben ook. Wacht maar af!

Marie:                       Ik heb toch een beetje schrik zulle, ge hoort zoveel vertellen over klein mannen die boven de kop van hun ouders groeien…

Jef:                          Ach ja, ge moet dat allemaal een beetje optimistisch bezien. Always look on the bright side of life…

Marie:                       Ja…da’s waar, maar dan moeten we toch eerst een plaatske vinden om te overnachten!

Jef:                           Ach, wees maar gerust meiske…we vinden wel iets.

 

Een engel, Gabriël, komt per fiets het podium opgereden.

 

Gabriël:                     Hoi!

Jef:                           Euh…dag!

Gabriël:                    Ik ben Gabriël, engel, Heilige Geest en wielertoerist, en.. (kijkt naar de achterband van zijn fiets)

Jef:                           Ge hebt precies platte band, geloof ik.

Gabriël:                    Toeme toch, miljaarde. (tast aan de band, heft achterwiel op en draait ermee) En mijn achterlicht marcheert precies ook al niet meer. Toeme toch, da’s toch straf é…we leven in een tijd van computers, kernenergie en microfilms, maar nog nooit is er iemand in geslaagd een velo te construeren met een achterlicht dat brandt.

Jef:                           Zeker in een nagelke gereden?

Gabriël:                    (kijkt schuchter heen en weer, wijst naar boven) Daar zit d’n dader, geloof ik! Hij heeft mij dat nogal gelapt…kraaienpootjes of zoiets dergelijks uitgestrooid…maar wacht! (roept naar boven) GE KUNT ‘M PLAKKEN!

God:                           Plakt’m zelf!

Gabriël:                     Gij hebt ‘m kapot gedaan!

God:                           Aardse dingen behoren niet tot mijn takenpakket.

Gabriël:                     EGOÏST!

Marie:                        Amai zeg, gij durft nogal.

Jef:                           Ja, zeg dat wel, straks laat Hij u niet meer binnen…

Gabriël:                    Ach nee…die kan wel tegen een stoot. Zeg hebben jullie toevallig geen achterwiel bij?

Jef:                           Een achterwiel? Nee, ik denk het niet, é Marie?

Marie:                       Nee Jefke, achterwielen van velo’s die sleuren wij gewoonlijk niet mee.

Gabriël:                    Toeme toch, toeme toch. (tot zaal) Zeg, hebben jullie soms geen achterwiel, per abuis? Kijk allemaal is goed in uw zakken. Niks? Toeme toch. Ook in uw sacochke gekeken madam? En? Niks? Toeme toch é.

Jef:                           Kunt ge’m zelf niet plakken?

Gabriël:                     Goe zot gij. Al ooit een engel zien werken?

Jef:                           Niet dat ik weet, nee. Maar wat doet gij dan zoal de hele dag?

Gabriël:                     Ikke? Pfff…bah…met de velo rijden…

Jef:                           En voor de rest?

Gabriël:                     Voor de rest…bah…maagden bevruchten enzo…

Jef:                           Maagden watte?

Gabriël:                    Och nikske! Ge zult dat allemaal nog wel zien! Maar daarmee is mijnen achterband nog niet gerepareerd é Toeme toch.

 

Plotseling valt er een wiel uit de hemel. Jef en Marie vallen op hun knieën.

 

Jef:                           MIRAKEL!

Gabriël:                    Niks mirakel. Gewoon een kwestie van vrije markteconomie tussen hemel en aarde. (bekijkt het wiel en lacht, kijkt naar boven) MERCI!

God:                           Het is gère gedaan!

Gabriël:                    Maar…maar dat is een voorwiel! Daar kan ik toch niks mee doen? ’t Moet een achterwiel zijn.

 

Men hoort God spottend lachen.

 

Gabriël:                     Denkt Ge dat Ge weer plezant zijt, ja?

God:                           Ik heb geen achterwiel…sorry!

Gabriël:                     Enfin…ik kan weer te poot gaan, ik zie ’t al. Toeme toch!

Jef:                          Zeg engel…weet gij zo toevallig geen goed plaatske waar wij zouden kunnen overnachten?

Gabriël:                    Een plaatske om te overnachten? Is peinzen é, tja…eu…awel, op’t kerkhof! Daar staan voor het moment een paar ferme graftombes leeg, droog en uit de wind.

Marie:                       Zeg…ge gaar toch niet denken zeker dat ik de nacht op een…op een kerkhof ga doorbrengen? Brrr…laat mij er niet aan denken!

Gabriël:                    Maar enfin nu, toeme toch. Ge zit daar toch op uw gemak. De serene rust van Moeder Natuur. Het enige waar ge zou last van kunnen hebben zijn de vliegen, maar voor de rest…een prima plaatske!

Jef:                          Een prima plaatske? Ge zijt gij niet goed wijs zeker? Ik zie het al gebeuren als ons Marieke moet bevallen. Jef, ga is water halen. Jamaar, ik heb geen emmer. Neem dan maar een schedel! Komt niks van in huis!

Gabriël:                     Jaja, zeg…’t is al goed. Het was maar een voorstel, toeme toch!

Marie:                       Weet ge nu echt geen ander plaatske? Het moet geen ‘grand luxe’ zijn hoor! Alleen warm, tapis plain en liefs met een badkamer en een zonnebank. Meer hebben wij niet nodig!

Gabriël:                    Oei oei, daar vraagt ge wat, toeme toch é, laat is zien…ik doe in mirakelen, weet ge…niet in immobiliën.

Jef:                           Allee jong, kunt ge ons nu echt niks versieren?

Gabriël:                    Ik zal eens peinzen é. (krabt aan zijn aureool) Awel, ik weet het! Als ge hier de baan volgt, dan komt ge op de grote steenweg. Daar gaat ge rechts tot buiten het dorp en daar in het veld staat een stal, een grote ruime stal, echt iets om in te bevallen! En ge moet er niets voor betalen!

Marie:                       Jamaar…van wie is die stal? We gaan daar toch geen miserie mee krijgen zeker?

Gabriël                     Och da’s van een boerke die failliet is, iets van gesjoemel met mormonen of zoiets. Dat ding staat daar al jaren leeg, maar het ligt nog vol met stro. Ik…eu…ik kom daar ook nog is regelmatig met…eu…

Jef:                           Ja? Met wie?

Gabriël:                     Met…eu…daar hebt gij geen zaken mee!

God:                           Foei foei!

Gabriël:                    (kijkt naar oven) Zwijgen é Gij…of ik zal is van uw zwart kaske beginnen!

God:                           Al right brother. Mijn lippen zijn verzegeld!

Gabriël:                     ’T is u geraden, toeme toch!

Marie:                        Zeg…die stal…is dat ver van hier?

Gabriël:                     Bah…een kilometer of twee…en’t is altijd bergaf!

Jef:                           Bon, dan zullen we maar is gaan vertrekken zeker, é Marieke?

Marie:                        Ja, het wordt zo stilaan tijd.

Gabriël:                    Allee dan. Veel chance met de bevalling! En ik zal dan maar te voet terug pikkelen zeker? Toeme toch!

Jef:                           Zeg, bedankt hoor! En dat ge rap een achterwiel moogt vinden!

Marie:                        Bedankt é, God zal’t u lonen!

Gabriël:                     Lonen? Mijn banden platzetten zeker?

Marie:                        Ge zijt in elk geval nen engel!

Gabriël:    Tja…ik weet’t…da’s mijne stiel…tot ziens!

 

Gaan allen af, Marie en Jef aan de linkerkant, Gabriël aan de rechter.